Hoofdmenu
Marnegebied -
De familie Asinga
Hoewel Asinga niet bij name voorkomt onder de edele heerden van Ulrum moet de heerd zeer oud zijn. Hij wordt reeds genoemd in 1426 en bestond toen reeds lang. In dat jaar werd door de vertegenwoordiger van de bisschop van Munster een schenking goedgekeurd, door het echtpaar Abel Asinga en Bauwe Heemstra gedaan. De voorouders van Abel, Asingamannen genoemd, hadden namelijk ten behoeve van het Maria-
Van de familie Asinga (Asinge, Asege) is verder niet veel bekend. We weten niet of ze verwant waren aan elders in de Ommelanden voorkomende Asinga'a. Wel zal tot deze familie behoord hebben Galo Asinga, die in 1478 als kerkvoogd te Ulrum vermeld wordt op een in dat jaar gegoten klok.
Tot 1504 bleef het goed eigendom van de familie Asinga. Toen verkochten de gebroeders Eyse en Wygert Asege als voogden over de kinderen van hun overleden broer Sywert aan Jacob Hillebrandes Asegenheerd, groot 68 jukken met huis, heem en heerlijkheden.
Deze heerd was toen met hypotheek bezwaard en in gebruik bij een meier.
Jacob Hillebrandes droeg reeds in 1516 het goed over aan Frouwke Lewens, die het het op haar beurt met haar zoon Reynt Huynge in 1520 verkocht aan Geert Lewe en zijn vrouw Hille de Mepsche. Als zoon van Herman Lewe en Bawe Tamminga had Geert Lewe ook aanspraken op de Tammingaborg te Hornhuizen.
Eveneens werden hem als zoon van Bawe Tamminga in 1523 door de kameraar en het kapittel van het bisdom Munster verpacht de tienden in het westelijk deel van de Marne te Hornhuizen, Vierhuizen, Niekerk, Vliedorp en Ulrum. Deze tienden waren van ouds in pacht bij de familie Tamminga, reeds in 1415. Zij gingen nu over aan de Lewes van Asinga en hun opvolgers en bleven tot 1795 in een of andere vorm van kracht. Zij bestonden uit de jaarlijkse heffing van een plak van alle melkgevende of drachtige koeien en schapen en uit de weltplege, dat is de verplichting die op bepaalde huizen lag de heffers van deze tienden op een uitgebreide maaltijd te onthalen.
Als hoofdeling 'te Tamminga' verkreeg Geert Lewe in 1530 van de abt te Aduard rechten op de eilanden Bosch, Hefzand en Sijmenszand (Kornzand). Over Asinga vernemen we iets naders in 1551.
In dat jaar verhuurde Geert Lewe aan Nese toe Leermens voor zes jaar ongeveeer 100 jukken land ten zuiden van zijn huis. Verder werd overengekomen, dat Nese 30 koeien van hem zou kopen, twee wagens, een ploeg en een eg. Ook zal Nese 'meyerschewijse' de dijken onderhouden. Zij zal 300 rijder gulden betalen voor het schathuis en de kooltuin, terug te betalen bij het beeindigen van de huur, en tot 16 of 17 jukken beploegen en bemesten. Twee jaar later werd echter een huurcontract gesloten met een andere meier.
Na de dood van Geert Lewe, omstreeks 1561, verkreeg zijn zoon Evert Asinga. Deze overleed omstreeks 1568 (voor 7 maart 1569). Kort daarna overleed ook zijn zoon Geert (ook voor 7 maart 1569), waarna Asinga kwam aan Geerts zuster Anna. Deze trouwde in 1586 met Johan Lewe van Peize, waardoor Asinga in de familie Lewe bleef.
Johan Lewe en Anna zullen in de aanvang niet op Asinga gewoond hebben. In die tijd was het zeer onveilig op het platteland. Bovendien was hij van 1590-
Hoewel hij dus aan Spaanse zijde stond -
In 1589 verhuurden Johan en Anna Lewe voor drie jaar Asingaheerd, groot 52 en halve juk met inbegrip van de wierde aan de zijde van het hof en wierde 'up die bueren', verder het schathuis met het hof en de singel, zoals de verhuurder reeds in gebruik had. Over de borg zelf wordt niet gesproken.
In 1609 of 1610 is er wederom sprake van verhuring van het borgland. Dan wordt het schathuis met annexen verkocht aan Wipko Claessen voor 2000 emder gulden, waarbij verhuurd wordt 61 jukken borgland dat onder het schathuis beklemd zal zijn. Maar aangezien Wipko zijn landhuur niet betaalde, werd in 1611 de koop en de huur weer ingetrokken. Sindsdien nam de heer van Asinga de schathuizen en het land zelf in gebruik.
Hun namen zijn erop vereeuwigd:
"ANNO 1630 HEBBEN ANNA LEWE; ARFFROW THO ASINGA; FROW TOT PANSER ETS. ENDE GEERT LEWE ENDE ANNA LEWE', JONKER ENDE FROW TOT BEWSUM ETC.,ALS ENIGSTE COLLATOREN TOT VIERHUISEN TER EEREN GODES DESE CLOCKE LATEN GIETEN...."
Bij het huis Asinga hoorden toen schathuizen, grachten, hoven, singels, collatierechten, het staande redgerrecht over Ulrum, Vliedorp, Niekerk, Houw met annexen het grote redschap genoemd, een staande schepperij over Houwerzijl en het dijkrecht in het grote redschap. Door ruil met Casper van der Wenge was johan Lewe erin geslaagd deze rechten staande te maken. Verder hoorde erbij de 'dekenij', bestaande uit de verplichting tot het brengen van lammeren elk jaar op Pinkstermaandag bij zonopkomst op het huis Asinga. Bij verzuim liep de boete elk uur op met vier Goudgulden; afkoop was mogelijk. Eveneens de weltplege en de heffing van een plak van koeien en schapen zoals hiervoren is aagegeven en dijkhaver en dijkgerst te betalen als vergoeding voor het dijkrechterschap.
De zoon van Johan en Anna Lewe Evert erfde Ter Hansouw van zijn vader en Asinga en Panser, dat in 1628 verkregen was, van zijn moeder. Hij was in 1618 getrouwd met Anna Coenders, de erfdochter van Ewsum te Middelstum, die reeds in 1628 stierf.
Evert zelf overleed in 1641.
Uit hun belangrijke nalatenschap kreeg een van de zoons, Abel Coeders Lewe, de borgen Asinga en Panser met landerijen en rechten toegewezen bij akte van boedelscheiding van 1648. Hij trouwde in 1647 met Elisabeth Hooftman genaamd Eickelberg. Dit echtpar liet in 1659 het oude gebouw vervangen door en nieuwe woning.
Het huis werd uit een brede gracht opgetrokken en omgeven door hoven, tuinen en singels.
De kosten beliepen wel 25000 gulden.
Misschien houdt met deze verbouwing verband de verkoop van het huis de Quinque in de Ebbingestraat te Groningen voor 15200 gulden.
Abel Coenders Lewe stierf in 1664, zijn vrouw in 1686. In hun testament was bepaald, dat de langstlevende in vruchtgebruik zou houden het huis Asinga met annexe rechten. De eigendom daarvan zou komen aan hun zoon Evert, terwijl hun dochter Anna Panser met bijbehoren zou krijgen.
De Van In-
Vermoedelijk is na de dood van Abel Coenders Lewe zijn weduwe met haar kinderen op Asinga blijven bewonen. Zo konden van 1667-
Anna overleed in 1686, kort daarna in hetzelfde jaar ook haar moeder, Elisabeth hooftman. Haro Caspar van In-
Onbezwaard bleef dit bezit niet. Zo werd in 1695 van de kerk te Ulrum een hypotheek op Asinga genomen, groot 4000 gulden.
Aurelia stierf in 1702, Hendrik Ferdinand in 1716. Wederom volgden enige sterfgevallen vlak na elkaar. Hun oudste zoon Schelto Jan, die in 1709 Meyma van zijn vader gekregen had, stierf eveneens in 1716, diens vrouw Charlotta Maurice van In-
Henderik Ferdinand van In-
Anna die in 1717 trouwde met Joost Lewe van Mathenesse.
Haro Caspar, die in 1728 zou trouwen met Josina Geertruida van In-
Willem, die in 1750 trouwde met Susanna Johanna Alberda van Dijksterhuis.
Johanna Habina.
Geen wonder is het, dat bij de opeenvolgende sterfgevallen in de jaren 1716-
Na de dood van Johan Carel Ferdinand in 1737 troffen de erfgenamen in 1738 een schikking waarbij werd bepaald, dat Asinga zou komen aan Haro Caspar van In en Kniphuisen en Joost Lewe van Mathenesse namens zijn kinderen bij Anna, die in 1734 overleden was. De Nienoord werd toebedeeld aan Willem en Johanna Habina van In-
Afwisselend woonden zij daar en op Asinga, maar meestal op Asinga. Daar werden hun kinderen geboren, voor Ulrum compareerde Ferdinand Folef ook op de landdag. In 1779 werd in het park van Asinga naar de smaak van die dagen een Chinese tent gebouwd.
Politiek stond hij aan de zijde van de patriotten. Hij moest dan ook in 1787 zijn functie als lid van de Gedeputeerde Staten opgeven. Particulier leidde hij, volgens Teenstra, 'een vrolijk leven met rijden en rossen, jagen en visschen, bras-
Het is niet eenvoudig een inzicht te krijgen in de financiele staat van de nalatenschap. Wel is bekend, dat de weduwe krachtens huwelijkcontract aanspraak maakte op rond 500.000 van de geinventariseerde boedel.
De omwenteling van 1795 maakte een eind aan allerlei privileges en rechten. Krachtig protesteerde Anna Maria tegen deze onteigening zonder schadevergoeding.
Terwijl al deze moeilijkheden nog slepende waren overleed zij te groningen in 1803. Bij de boedelscheiding kwam Asinga aan de oudste zoon Jan Carel Ferdinand, Nienoord aan de jongste zoon Haro Caspar van In-
Hoe het verval voortgang maakte, blijkt al duidelijk hieruit, dat Nienoord in 1802 gedeeltelijk werd afgebroken en Asinga geheel en al in 1809. Het hoogadellijke huis Asinga, met vergulde leeuwen als windwijzers -
Met het puin werden de dijken van de Nieuwe Ruigezandster polder versterkt.
Het huis bevatte veertien royale kamers, een keuken en diverse kelders. In de blauwe zaal stonden 54 stoelen. Er was een witte zaal en evenals op de Nienoord een tapijtenzaal. Verder een bonte kamer, groene kamer en een goudleerskamertje.
Ook worden genoemd een preceptorskamer en een generaalskamer, waarschijnlijk genoemd naar generaal Joost Lewe, die omstreeks 1738 het beheer had over Asinga. Op afbraak werden ook verkocht het schathuis, een nieuw getimmerde schuur met turfschuur, een koetsierswoning, de Chinese tent en alles wat op het terrein stond.
Verder werden verkocht banken en grafkelder in de kerk en heerlijkheden en gerechtigheden. Ook het bos werd gekapt. Zo was Asinga geliquideerd. Als laatste herinnering aan de familie Van In-
Jan Carel Ferdinand overleed als kolonel op non-
De baten van zijn erfenis bedroegen slechts 643,66 gulden.
BRON: diverse publicaties, en De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314 4