Het is een bijzonder fraaie aanblik: het dorp Vierhuizen, zoals het verscholen ligt
achter de middeleeuwse dijk. De dijkdoorgang gunt ons een blik in de polders,
maar vroeger was daar de zee. Vooral de molen "De Onderneming",
gebouwd in 1858 is beeldbepalend.
Het was voorheen een korenmolen, thans een lesmolen voor de opleiding van
toekomstige (veelal amateur-) molenaars.
Veel
grond in het dorp was vroeger kerkengrond. Bij voorbeeld het kerkhof met het
daarachter liggende land en het naastliggende, wat nu campinggrond is. In de
vorige eeuw is dit land steeds voor de periode van vier jaren door de
kerkvoogdij verhuurd.In 1974 werd op deze tuingrond een camping aangelegd. De
grote glazen kas, met de enorme stenen schoorsteenpijp, werd toen als houten
bergschuur ingericht. De huidige eigenaren hebben van hun camping met
bijbehorende herberg "Het lachende paard" door intensieve arbeid iets
moois gemaakt. De buitendijkse kweldergronden waren eveneens kerkelijk eigendom.
En pikante noot in het kerkvoogdijarchief is de aantekening over het afsteken
van graszoden in het kwelderland. Aan belanghebbenden werd 10 cents per centiare
in rekening gebracht. De bijgevoegde kaart uit 1906 laat zien hoe de
kerspelgrootte moet zijn geweest voor de latere inpolderingen. De oppervlakte is
nu meer dan tweemaal zo groot. Opvallend hoe de oude boerennederzettingen zich
allemaal achter de middeleeuwse dijk verscholen: Midhuizen, Klein Midhuizen, Oud
Warkemaheerd, Nieuw Warkemaheerd, enzovoort.
In 1806 werd een nieuwe dijk gelegd
waardoor de daar liggende landerijen binnendijks kwamen te liggen. Toen de
Westpolder werd gelegd schoven sommige nederzettingen mee naar voren als een
afsplitsing van de oude. Andere bedrijven waren nieuw, maar wel meestal met de
eigenaars vanuit het oude land. Wat nog wel te vertellen valt is dit:
Beukemoa’s Ploatske is inmiddels afgebroken, maar vermeldenswaard is dat hier
in 1942 een engelse bommenwerper is neergestort, wat aan drie van de zeven
bemanningsleden het leven kostte. Zij werden in Ulrum begraven.
Van
een was de parachute defect. Hij trachtte zich te redden bij de ander op de rug,
maar moest noodgedwongen loslaten. Vier bemanningslieden hebben het overleefd.
De brand sloeg over op de boerderij maar kon worden geblust.
Twee boerennederzettingen springen er uit door ouderdom
en status
Panser
|
|
Besum |
Beide waren als borgen (steenhuizen) vroeg 16e
eeuw. Het Rijksarchief heeft de miniem kleine prent op een kaart van1626 sterk
uitvergroot. Als versterkte nederzettingen bleven ze tot in de 18e eeuw. Na
afbraak werden ze vervangen door riante boerenbedrijven. Vroeger stelde de
eigenaar vaak wel prijs op het behoud van de rechten aan de grond verbonden,
maar niet op het gebouw, dat duur was in onderhoud. Afbraak was dan het gevolg.
Vandaar het verdwijnen van vele oude borgen en steenhuizen.
Aan beide genoemde nederzettingen zijn
oorspronkelijk de namen van adellijke eigenaars verbonden, als Lewe van Beusum
en Lewe van Asinga/Panser. We kwamen ze reeds tegen in verband met de
Vierhuizer klok. Zo ook de familie Van In- en Kniphuisen van Asinga. De naam
Panser zal waarschijnlijk ontleend zijn aan de ridderlijke wapenrusting van de
vroege bewoners.
Vierhuizen aan zee
Visserij
Vierhuizen
lag aan zee, verscholen achter de middeleeuwse zeedijk
De
kaart van Beckeringh uit 1785 wijst het uit
Bij laag water was het nog een stuk kwelder
dat het Lauwerzeewater tegenhield, bij hoog water en zeker bij springvloed kwam
het aan de dijk of soms zelfs er over. De Vierhuisters hadden daarmee ervaring.
Naast een bevolking van voornamelijk agrariërs verdiende een deel van de
Vierhuisters zijn brood met de visvangst. Dat kon een riskant beroep zijn vooral
door de veelal onbetrouwbaarheid van de scheepjes. De krant van 18 februari 1806
maakt melding van een zware storm.
Onder
de vissers van Vierhuizen was er toen "groot verlies van mannen, reil en
treil". Een collecte ten bate van de gedupeerden in Groningen en het
Westerkwartier bracht de toen kapitale som van ruim f 844.- op.
Vierhuizen
had geen haven en had dit gemeen met enkele Friese vissersdorpen.
Zeeroverij
Een
andere kant van de waddenvaart was dat van de zeeroverij. De Groninger
Volksalmanak van 1892 vertelt ons daar iets van. Vooral in de 16e eeuw worden er
aanrandingen van schepen gemeld in de Waddenzee. Handelsnaijver tussen de
Hanzesteden was er vaak de oorzaak van.
Vaak
werden kapers door de ene partij in bescherming genomen ten koste van de andere.
Het vermelde verhaal noemt als rivalen o.a. de steden Bremen en Groningen. Ook
was de houding van gravin Anna van Oostfriesland hierbij niet altijd even
kosjer.
Hier
en daar werd zelfs markt aangeboden ter verkoop van het geroofde. In 1554 was
het schipper Helleman die voor de Groningers vracht vervoerde. Hij werd
overvallen door kaper Thomas en consorten, die tot hun teleurstelling moesten
vaststellen dat de lading slechts zand en ballast bevatte. Wel dwongen de kapers
de bemanning om hun van voedsel te voorzien, `t lekkerste maar eerst: gekookte
ham en gekookte vis...! Zelf hadden ze het schip waarmee ze gekomen waren laten
wegdrijven "voor wind en de golven".
Zo
bleven ze twee dagen ronddrijven. Eindelijk werden Helleman en zijn knecht
gedwongen de rovers bij Vierhuizen aan land te brengen. Daar zijn ze onvindbaar
verdwenen. Met behulp van de Vierhuisters misschien? Zou dat de oorzaak kunnen
zijn van eeuwenlange geruchten over Vierhuizen als een zeeroversnest?
Overstromingen
Een
ander aspect van de gevaren van de zee zijn de berichten over overstromingen. In
elke eeuw is er wel een te vermelden. Bij voorbeeld de Allerheiligenvloed van
1570 waarbij hele dorpen verdwenen in de Dollard.
De
ergste is wel geweest de kerstvloed van 1717. Het verhaal wordt ons verteld door
Geuchien Zijlma, een gezaghebbende inwoner van het Marnegebied (o.a. in de
Westpolder op Nieuw Zeeburg) in de Groninger Volksalmanak van 1918.
"Op
de dag voor kerst”, zo vertelt Zijlma, “ ontaardde de wind des nachts en de
volgende dag in een vliegende storm uit het westnoordwesten. Boden te paard
bereids uitgezonden om de toestand van de dijken te bezien kwamen terug en meldden dat het zeewater in
aantocht was. Kort daarna zag men het van de stadswallen drie tot vier voet hoog
komen aanrollen”.
De
gevolgen waren desastreus. Om alleen in het Marnegebied te blijven: in Leens
verdronken l80 mensen, in Niekerk/Vliedorp 103, in Hornhuizen 120 en in
Kloosterburen 188. Het totaal voor het noorden werd geschat op 2300 slachtoffers
plus de ontelbare uit de veestapel. Op vele plaatsen was de -toen nog zwakke-
zeedijk uit plm. 1350 doorgebroken. Van overheidswege werd het hoofd van de
provinciale waterstaat Thomas Seerat aangewezen om de schade op te nemen en te
herstellen. Seerat telde langs de gehele Groninger kust niet minder dan 30
kolken. Sommige ervan bestaan nog, enkelen als eendenkooi. De huidige
“slaperdijk” is dus in 1718 op de nieuwe hoogte gebracht. Van Vierhuizen
wordt vermeld: de dijk van Vierhuizen tot Zoutkamp had veel geleden, doch
vertoonde weinig doorbraken. Er kwamen ook heel veel mensen om, al zal het
aantal slachtoffers in verhouding tot genoemde dorpen minder zijn geweest.
Wel
vertelt het verhaal van een zekere Albert uit Vierhuizen van wie vrouw en vijf
kinderen verdronken en die zelf, drijvende op een stuk van zijn huis, ergens
onder Ulrum aanspoelt. Hij bracht er het leven af, maar zou later gezegd hebben
de dood van vrouw en kinderen niet al te zeer te betreuren, want hij was nu
ineens van al de zorgen om zijn gezin ontslagen.
DE
KERK
"Wie
mouten kerk midden ien dorp loaten”, zeggen de Grunnegers.
In
Vierhuizen hoeft dat niet eens, want zij staat er al. Al vele eeuwen. En niet
alleen midden in `t dorp, maar ook als centraal punt van de parochie. Van
Westpolder tot Zoutkamp, zoals we reeds zagen. Eeuwenlang het ontmoetingspunt
van de kerspellieden. Niet voor niets lopen er kerkpaadjes van de boerderijen
naar de kerk. Hoe oud de Vierhuizer kerk is weten we niet precies, maar wel heel
oud. Zeker uit de 13e eeuw, hetgeen ook blijkt uit de aanwezigheid van tufsteen
in de muren. Was het: middeleeuws gebouw oorspronkelijk een eenvoudig
zaalkerkje, in plm. 1400 is er vermoedelijk een gotisch koor aan het Romaans
schip gebouwd, hoger dan dit kerkschip. Bij meerdere oude kerken zien we deze
hoogteverhoudingen. In dit, op het oosten gerichte koor mocht de priester de
heilige handelingen verrichten. In 1644 kreeg de kerk haar huidige gedaante.
Toen zullen koor en kerk op een hoogte zijn gebracht. De bepleistering is van
1869. Er stond een losstaande zadeldaktoren tussen de kerk en de school. In 1839
werd deze toren afgebroken en vervangen door de huidige inpandige torenspits. De
afbraak/tufsteen werd in de krant te koop aangeboden. Helaas is van deze oude
toren geen afbeelding aanwezig. Of het moest zijn de op een kaart uit 1685 in
een verscholen hoekje afgebeelde kerk (met toren!) van Vierhuizen.
De
klok, die nog dagelijks te horen is, is van 1630. Toen schonken de collatoren,
(-dat waren de adellijke machtshebbers, die allerlei zogenaamde "heerlijke
rechten" bezaten, zoals de predikant- en schoolmeestersbenoemingen) een
klok. Hun namen zijn erop vereeuwigd:
"ANNO 1630 HEBBEN ANNA LEWE, ARFFROW
TH0 ASINGA, FROW TOT PANSER ETC. ENDE GEERT LEWE ENDE ANNA LEWE, JONKER ENDE
FROW TOT BEWSUM ETC. , ALS ENIGSTE COLLATOREN TOT VIERHUISEN TER EEREN GODES
DESE CLOCKE LATEN GIETEN... "
Het
eigenaardige is dat bij de torenafbraak in 1839 tevens een "Torenklok van
uitmuntende klank" te koop werd aangeboden. We mogen dus aannemen dat in de
oude toren twee klokken hebben gehangen en dat die van 1630 (met een nog steeds
veel minder mooie klank) is overgebracht naar de nieuwe toren en de oude,
waarschijnlijk middeleeuwse, zal zijn verkocht. Dit is te vergelijken met Ulrum,
waar de 15e eeuwse klok nog steeds aanwezig is en in 1698 een tweede, kleinere
klok is bijgeplaatst. In 1839 waren het overigens niet meer de oude, adellijke
machthebbers die de lakens uitdeelden, maar de nieuwe: de boeren/kerkvoogden,
die hun namen boven de kerk ingang lieten plaatsen: Abbringh, Loots, Dijkhuis.
Moest
vroeger de koster/schoolmeester de klok driemaal daags luiden, thans moet men in
Vierhuizen volstaan met de (halve) uurslag. In 1885 vonden kerkvoogden het
klokgeluid blijkbaar niet luid genoeg en hebben ze besloten om de klok iets
hoger, dichter bij de galmgaten, te hangen. Als duidelijke herinnering aan de
vroegere machthebbers/collatoren, zetelend op de Asingaborg in Ulrum, prijkt nog
steeds op de torenspits een vergulde leeuw, evenals dat het geval is in Ulrum en
Niekerk. Niet helemaal vergane glorie dus.
Het
pleit niet voor de Vierhuisters dat de collatoren in Ulrum eerst (in 1794) de
Ulrummer dominee H.E.Hagenouw en later (in 1806) de Ulrummer schoolmeester A.J.Buiringe
benoemden tot administrerend kerkvoogd. De pastorie schijnt in 1644 te zijn
gebouwd, maar waarschijnlijk ter vervanging van een nog oudere. Tenslotte
moesten de dominees vanaf 1600 en ook de pastoors van voor de reformatie in 1594
ook ergens wonen. Kennelijk heeft deze “weem" (zoals de Groninger
pastorieën werden genoemd) de vorm gehad van de oude pastorie/boerderij, met
schuur voor de stalling van een paard en het vee. Dominees waren vroeger
eigenlijk een soort herenboeren. Zij hadden meestal op zijn minst een inwonende
knecht. Hun inkomen bestond uit de opbrengst van de zogenaamde
"pastoralia", dat zijn de landerijen waarvan de opbrengst ten bate
kwam aan het predikantstraktement. In 1882 werd deze oude pastorie gerestaureerd
met afbraak van de schuur voor het vee.
De huidige pastorie is van 1926. In
totaal hebben 32 dominees de gemeente gediend. Vanaf de eerste in 1600:
Dominicus Tjallingius tot de laatste: Maas Stoffer, die zich nogal inzette voor
de liturgische vernieuwing en vertrok in 1987. De gemeente is thans gecombineerd
met Ulrum en Niekerk, waar beurtelings dienst wordt gehouden. In 1835 kregen de
Zoutkampers een eigen kerk, die werd bediend vanuit Vierhuizen. Eigenlijk kunnen
we niet voorbijgaan aan de enorme volksbeweging, die het leven in Ulrum in 1834
in beroering bracht, toen Ds. Hendrik de Cock in tegenspraak kwam met de
gevestigde mening en de gevestigde orde. Hij doopte namelijk kinderen uit andere
gemeenten, onder anderen uit Vierhuizen, waar Ds.A.P.A. du Cloux wegens dit feit
een aanklacht tegen hem indiende, wat later een van de oorzaken werd van de
schorsing en afzetting van Ds. de Cock, en het ontstaan van de, wat later heette
de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ulrum heeft thans vier kerken: de
Hervormde, de Gereformeerde, de Christelijke Gereformeerde en de Gereformeerde
kerk Vrijgemaakt. Het eigenaardige is dat in Vierhuizen in 1834 niemand met de
afscheiding is meegegaan.
Een hele reeks dominees diende de gemeente Vierhuizen
in de loop der eeuwen; rechtzinnig of vrijzinnig, maar in elk geval zinnig, naar
we mogen aannemen. Tenslotte willen we niet nalaten even een blik te werpen in
de kerk. Allereerst het fraaie geheel van preekstoel (uit de 17e eeuw) met
avondmaalstafel en aan weerszijden de kerkeraadsbanken. Het orgel is in 1892
geplaatst en werd vervaardigd door de bekend Groninger orgelmaker Petrus van
Oeckelen, die veel instrumenten in deze provincie heeft gebouwd. Het heeft een
klavier met zeven stemmen en aangehangen pedaal. Voor 1892 werd de gemeentezang
geleid door de voorzanger/schoolmeester. Het kerkhof bevat verschillende
pompeuze zerken van oud Vierhuizer boeren/kerspel lieden. Een zerk springt er
uit, vanwege een op rijm gesteld tragisch verhaal van de bewoner van de
boerderij Midhuizen:
Klaas
Jans, hij overleed op 1 februari 1787, slechts 28 jaren oud.
Op schaatsen ging hij naar Groningen (het
vervoermiddel in de winter!). In
de stad aangekomen wilde hij zich een “breuk, die hem pijnigde met smart en
kreuk" laten behandelen door een “breukmeester”.
Helaas
zonder succes. "Doornat van pijn en kruis", totaal
"afgesloofd" kwam hij thuis. Hij mocht nog drie dagen leven...
In
1880 richtten ingezetenen van de (toen nieuwe) Westpolder, Zijlma, Dijkhuis en
Mansholt zich tot kerkvoogden met het verzoek aandacht te schenken aan het te
klein geworden kerkhof rond de kerk. Door bevolkingsaanwas na de inrichting van
de Westpolder kwam grote behoefde aan een nieuwe begraafplaats. Op 1 mei 1882
werd dit verzoek verwerkelijkt en werd het nieuwe kerkhof in gebruik gesteld.
Ook op kerkegrond. Hier vinden we nu onder andere de graven van
vertegenwoordigers van bekende westpolder-bewoners, b.v. Louwes, Mansholt en
anderen.
DE SCHOOL
Het is buitengewoon jammer dat de meeste
kleine dorpen hun school zijn kwijtgeraakt. Ook Vierhuizen moet het er al
geruime tijd zonder doen. Toch zijn die dorpsschooltjes doorgaans al heel oud.
Sommige zijn al van voor de hervorming. Dit blijkt o.a. uit de acte van de
Provinciale Synode van Groningen, waarin de schoolmeesters van Vierhuizen,
Warfhuizen en Hornhuizen nog steeds als papistisch te boek staan. In 1594 had
deze zelfde synode verordineerd, dat: "In yder carspel een schoelmeister
sal wesen, die de kosterije
mede
bedienende, de dorpskinderen lesen und schriven lere, unde diesulvige in den
Cathechismo onderwyse, unde in der kercken de
gesanghen aanhevet...........“.
Dat
veel schoolmeesters moeite hadden het ondertekenen van deze acte, laat zich
verstaan. Ook het landvolk werd niet van de ene dag op de andere protestants.
Het was overigens ook geen vetpot, het ambt van koster/schoolmeester. Ze werden
betaald uit twee fondsen: als koster uit de opbrengst van de zogenaamde
kosterijlanden en als schoolmeester uit de opbrengst van de voormalige
kloostergelden, het fonds van de provinciale overheid, te besteden “ad pios
usus” (voor geestelijke doeleinder).
Ook
kregen ze nog doorgaans een stuiver per kind per week schoolgeld. Eeuwenlang
heeft deze combinatie van koster/voorzanger/klokluider/schoolmeester bestaan. De
archieven van Vierhuizen zijn minder uitvoerig dan die van sommige andere
dorpen, zodat namen van de dienstdoende meesters ons veelal niet hebben bereikt.
Wel weten we dat te samen met de kerk ook in 1644 een nieuwe school is gebouwd.
|