Westpolder, dinsdag 30 januari 1877
De gelijknamige polder, ten noorden van Vierhuizen, ligt op de grens van de voormalige Lauwerszee en de Waddenzee. De polder werd aangelegd in de jaren 1873 tot 1876. Zowel tijdens de aanleg, in 1874, als direct na de voltooiing, in de nacht van 30 op 31 januari 1877, werd de polder getroffen door een stormvloed, waarbij in totaal 27 mensen omkwamen; 13 polderjongens bij de aanleg in 1874 en 13 inwoners en een meisje in 1877 (tijdens dezelfde watersnood liep ook de Panserpolder onder en ook de Reiderwolderpolder; aldaar kwamen 37 mensen om). Van de laatste doden werden 13 in een massagraf op het oude kerkhof van Vierhuizen begraven (in 1931 voorzien van een gedenkteken) en het 14e slachtoffer, een meisje dat te gast was in de polder, in Houwerzijl.
De Westpolder was nog maar enkele jaren oud, toen de ramp geschiedde, in de nacht, die volgde op de dertigste januari 1877. Al de gehele dag was het onaangenaam weer geweest, met een harde zuidwestenwind, die in de loop van de avond tot stormkracht aanwakkerde. Dit beloofde niet veel goeds, omdat het de dag na volle maan en dus springtij was. Tot overmaat van ramp begon de wind, van zuidwest naar west en uiteindelijk naar noordwest uit te lopen. Ook in andere opzichten was het weer slechter geworden en felle hagelbuien wisselden af met natte vlagen sneeuw.
De Westpolder was nog maar enkele jaren oud, toen de ramp geschiedde, in de nacht, die volgde op de dertigste januari 1877. Al de gehele dag was het onaangenaam weer geweest, met een harde zuidwestenwind, die in de loop van de avond tot stormkracht aanwakkerde. Dit beloofde niet veel goeds, omdat het de dag na volle maan en dus springtij was. Tot overmaat van ramp begon de wind, van zuidwest naar west en uiteindelijk naar noordwest uit te lopen. Ook in andere opzichten was het weer slechter geworden en felle hagelbuien wisselden af met natte vlagen sneeuw.
Het was onmogelijk op de wegen te verkeren en de storm had zulk een kracht, dat de omnibus van Klaas Zuidhof van Houwerzijl op de terugweg van Groningen halverwege Maarhuizen en Mensingeweer, na het passeren van de daar gelegen boerderij, door een rukwind werd gegrepen en ondersteboven sloeg. Enkele andere omnibussen hadden Mensingeweer weten te bereiken, maar waren daar gestrand, reizigers noch koetsiers durfden de tocht voort te zetten en wachtten in de herberg van Clason beter weer af.
In de Westpolder heerste op dat ogenblik al een noodtoestand. Al uren, voordat het zijn hoogste stand zou bereiken, sloeg het zeewater over de dijk, dat het nog tot ongeveer elf uur schijnt te hebben gehouden. Toen kwam de doorbraak, op twee plaatsen tegelijk, het ergst wel achter in de polder, achter de boerderij van de heer Louwes. Met alles verwoestende kracht drong het water naar binnen en had in korte tijd de halve polder overstroomd. De pompen onder de polderweg konden het water nier verwerken en zo begon ook de oostelijke helft spoedig onder te lopen. In een paar uren tijd stond de gehele polder onder water. Het water drong de boerderijen binnen, waar in enkele gevallen de paarden tot aan de buik in het water stonden.
Erger en veel benauwder was de toestand in de arbeiderswoningen. Deze waren wel nieuw, doch de muren waren halfsteens en de grond waarop ze waren opgetrokken lag minder hoog dan de boerenerven. Vreselijke angsten moesten de bewoners van deze kleine en zwakke huisjes hebben uitgestaan. Op de zolder gevlucht, zagen sommigen de muren scheuren, wankelen en ten dele ineenstorten. Om het minder wind te doen vatten, werden de pannen van het dak geworpen, wanneer de zolder op drift zou geraken, was dan ook het gewicht minder. In angstige spanning werd zo de dag afgewacht en op redding gehoopt. Anderen trachtten, met hun hele familie, de naastgelegen boerderij te bereiken. Soms lukte dit en dan waren ze voorlopig veilig, doch meermalen lukte dit niet. Het was immers nacht en in het wild golvende water waren weg en sloot niet van elkaar te onderscheiden.
Bovendien ontmoette men op de tocht gevaarlijke wielingen (kolken), waarin het grote moeite kostte, om op de been te blijven. Enkelen werden door het water meegesleept, en de anderen waren niet bij machte hulp te bieden. Toen het eindelijk licht begon te worden, werden vanaf de Middendijk pogingen tot redding in het werk gesteld. Met boten, in de nacht uit Zoutkamp gehaald met paard en wagen, zelfs te voet, trachtte men de ingesloten drenkelingen te naderen, doch de storm en de weer opkomende vloed maakte hulpverlening bijna onmogelijk. Toch gelukte het, al was het dan met grote moeite, de bewoners van de polder naar de dijk te brengen. En 's middags kon ook het vee, voor zover dat niet verdronken was, naar de vaste wal gebracht worden. Dit waren dan vooral de paarden en de koeien, want van de schapen en varkens was het grootste gedeelte in de golven omgekomen.
Bij deze verschrikkelijke overstroming in de nacht van 30 op 31 januari 1877 zijn 14 mensen om het leven gekomen, van sommige gezinnen bleef er geen enkele in leven. En allen waren jonge mensen, in de kracht van hun leven, met kleine kinderen. Dertien van hen vonden hun laatste rustplaats, in een gemeenschappelijk graf op het kerkhof te Vierhuizen, waarop door het polderbestuur in 1931 ter herinnering aan de overstroming en ter gedachtenis aan de slachtoffers een eenvoudig monument is opgericht.
Het veertiende slachtoffer, een meisje van 13 jaar, dat juist in de Westpolder logeerde, werd te Houwerzijl begraven. Op de vierde dag na de overstroming kwamen de ingelanden van de polder bijeen om de gevolgen van de ramp te bespreken en middelen tot herstel onder ogen te zien.
Onder leiding van J. van den Berg, die bij de inpoldering eerst als opzichter, later als uitvoerder, uitstekend had voldaan, werd onmiddellijk, zonder eerst een begroting van de kosten op te maken, met het herstelwerk begonnen. Toen dit bijna voltooid was - alleen het grote gat bij de latere eendenkooi was nog maar half gedicht - kwam tegen Pasen een nieuwe hoge vloed, die voor de tweede maal de gehele polder onderwater zette.
Onder leiding van J. van den Berg, die bij de inpoldering eerst als opzichter, later als uitvoerder, uitstekend had voldaan, werd onmiddellijk, zonder eerst een begroting van de kosten op te maken, met het herstelwerk begonnen. Toen dit bijna voltooid was - alleen het grote gat bij de latere eendenkooi was nog maar half gedicht - kwam tegen Pasen een nieuwe hoge vloed, die voor de tweede maal de gehele polder onderwater zette.
Deze tweede vloed schijnt in zijn gevolgen veel ruïneuzer geweest te zijn dan de eerste, door de zware verzilting die hij veroorzaakte. Zeer slechte oogsten in de eerstvolgende jaren, mede door de kwaliteitsvermindering van de grond, brachten sommige der ingelanden aan de rand van de ondergang. Want, anders dan tegenwoordig, moesten zij alle herstelkosten zelf dragen, terwijl verdere schade als waardevermindering van de grond, slechte oogsten, enz. eveneens door hen moesten worden gedragen. Alleen de herstelkosten bedroegen bijna 119.000 gulden en voor de betrokken eigenaren werd de schade op ongeveer 1000 gulden per binder berekend. Maar ze hebben, hoewel soms met moeite, zich kunnen handhaven. Het verhaal van Tjipke Klazes Zijlstra, toen 11 jaar, leest u HIER