Eendenkooi Onrust in het Marnegebied - Alles van het MARNEGEBIED

Zoeken
Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Eendenkooi Onrust in het Marnegebied

Historie - 1

Marnegebied - Eendenkooi "Nieuw Onrust" in het Marnegebied

De eendenkooi Nieuw Onrust is omstreeks 1898 met de hand gegraven en is ongeveer twee hectare groot en ligt in het Marnegebied. In 1991 kwam de kooi in het bezit van Stichting Het Groninger Landschap. Het doel van de Stichting is de kooi en het kooibedrijf instant houden als mede de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.
De eendenkooi 'Nieuw-Onrust', ligt in de Westpolder vlak achter de Ommelander Zeedijk aan de Waddenzee in het Marnegebied.

Voor de eenden is rust heel belangrijk, daarom is de eendenkooi Nieuw Onrust alleen onder begeleiding van de kooikers te bezichtigen. Gelukkig bleek het mogelijk om de kooiker, de heer Tjipke Kapinga, zijn werk te laten voortzetten. Daardoor is het voortbestaan van de kooi, wat betreft het beheer, vooreerst gewaarborgd. In Nieuw Onrust worden de eenden geringd en daarna weer vrijgelaten. Andere problemen, zoals het periodiek droogvallen van de kooiplas, zijn daarmee nog niet tot een oplossing gebracht. Door de ligging van de kooi, langs de zeedijk, is het een belangrijke pleisterplaats voor de voorjaar- en najaarstrek van vogels.

Wat is een eendenkooi?
Een eendenkooi is van oorsprong een vangcentrum van eendvogels. Zij bestaat uit een zoet waterplas, het wed, van bepaalde vorm, met daarop uitmondend een aantal meer of minder sterk gebogen vangpijpen. De plas kan speciaal voor dit doel gegraven zijn. De uitgegraven grond verwerkte men in wallen rond de plas: de zitwallen.

Daarom zijn daar geen rietmatten nodig om de kooiker aan het oog van de eenden op de plas te onttrekken. Ook maakte men wel gebruik van bv. door veen afgraving ontstane petgaten. Een meer natuurlijke ontstaanswijze hebben de diepe plassen, die bij dijkdoorbraken ontstaan zijn: de kolken, wielen, braken of breken. Wed en pijpen zijn meestal flink in het groen gezet. Door zijn bomenbestand ervaart men een eendenkooi van buitenaf als een klein bosje.
Bij ligging in open gebieden vormt zij daar een belangrijk landschapselement. Voor de kooi 'Nieuw-Onrust' geldt dit wel heel sterk door zijn situering tegen de zeedijk in een landbouwpolder.

Kooiker Tjipke Kapinga van eendenkooi Nieuw Onrust is lid van de Nederlandse Kooikervereniging en heeft op nog geen 800 meter afstand nog een collega. Het is de heer Buwalda, die de naamloze kooi van de heren Mansholt en Louwes beheert. Deze kooi is aangelegd op de plaats, waar ca. 1876 door een dijkdoorbraak een kolk ontstond. Wat verder naar het zuiden bevond zich een kooi bij Zoutkamp, die echter bij de aanleg van de voormalige spoorlijn Winsum - Zoutkamp opgeruimd is.

Het vangen
Tijdens een trektocht over zee of langs de kusten is behalve rust ook zo nu en dan zoet drinkwater een levensnoodzaak voor eenden. Nu zijn er natuurlijk wel meer plaatsen die daaraan voldoen. Dat zij nu toch
verleid worden om speciaal op het wed neer te strijken, komt door foeragerende 'wilde staleenden', die 's nachts ontmoet worden. De staleenden voeren hen bij het aanbreken van de dag mee naar het dagverblijf: de eendenkooi. De wilde stal bij 'Nieuw-Onrust' bestaat uit zo'n 1300 exemplaren en verblijft het grootste deel van het jaar op de kooi. Een deel van de staleenden blijft het hele jaar om er te broeden.

Als de eendenkooi normaal bevolkt is, verblijven er 2500-2800 eenden in de kooi. Het spreekt vanzelf dat 'Nieuw-Onrust' bij lang droogvallen van het wed grote kans maakt om zijn wilde stal te verliezen. Uitdiepen is slechts mogelijk tot de bovenste wadzandlaag omdat anders zout grondwater een te grote rol gaat spelen. Behalve wilde eenden, ook wel 'volle eenden' genoemd, strijken op 'Nieuw-Onrust' pijlstaart, smient, slobeend, zomer- en wintertaling neer. Dit zijn alle zwemeenden, daar de plas te ondiep is voor duikeenden als tafeleend, kuifeend en toppereend. Zij worden alle tot het zgn. blauwgoed gerekend, ook wel 'halven' genoemd.
Het vangen begint op 24 juli en eindigt op 13 februari. Dit is bij de jachtwet geregeld. Vroeger begon het op 1 augustus en eindigde op 1 februari. Alle soorten mochten toen worden gevangen. Nu zijn er een aantal beperkingen: bv. de taling mag gevangen worden vanaf 1 september. Bij strenge vorst is de vangst nu ook sterk beperkt.

Naast de 'wilde' staleenden spelen ook de 'tamme' staleenden, ook lokeenden genoemd, een belangrijke rol. Deze eenden vangt de kooiker in de kooi. Hij krijgt ze zo tam door ze te kortwieken en een tijdje in een klein vijvertje aan het pad tussen twee pijpen te houden Op die manier wennen ze aan de aanwezigheid van de kooiker. Deze 4-500 tamme staleenden komen bij het voeren wel de pijpen een eind inzwemmen, maar zij laten zich niet meer de fuik injagen. Onmisbaar is verder het kooikers hondje (klein van stuk en blaft niet).

Nadat een aantal eenden, door het voeren van zaad, in de pijp is gezwommen, begint het hondje alle eenden die op de kanten van het wed zitten het water in te jagen. Het hondje wordt ook als lokmiddel ingezet, wanneer het voeren in de pijp geen voldoende effect meer geeft. Wanneer de eenden voldoende ver de pijp ingezwommen zijn, komt de kooiker achter de rietmatten in het begin van de pijp bij het wed plotseling tevoorschijn. Alle staleenden en de eenden die met hun kop richting wed liggen, zullen terugvliegen naar het wed. De rest vliegt richting fuik. Bij 'Nieuw-Onrust'  vliegen de eenden over een laag hekje aan het einde van de pijp. Daarna zijn zij gedwongen om verder te lopen (pijp en fuik zijn met netten en gaas overspannen) en een rij spijlen te passeren, die slechts richting fuik opengeduwd kunnen worden. Uiteindelijk komen zij in het vanghokje terecht; dit is een enigszins taps toelopend houten tunneltje, waarvan het uiteinde met een rooster is afgesloten.

Bron: Stichting Het Groninger Landschap

 
Copyright 2015. All rights reserved.
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu