Pieterburen - Alles van het MARNEGEBIED

Zoeken
Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Pieterburen

Dorpen

Marnegebied - Pieterburen een oud dorp in het noorden van Groningen
Het oudste stuk waarin Pieterburen voorkomt is een in het Latijn gestelde oorkonde van het jaar 1371, waarin een waterschapsaangelegenheid geregeld wordt. Hierin is sprake van ‘’ parrochiani Sancti Petri’’, parochianen van Sint Pieter dus. De hier gebezigde aanduiding voert vanzelf tot de verklaring van den dorpsnaam. ‘’Buren’’ is de derde naamvalsvorm van het oudfriesche woord ,,bur’’ (uitgesproken als boer), wat,,bebouwing’’ of ,,huizen’’, meer algemeen ,,kom van het dorp’’ betekend. Pieterburen wil dus zeggen "dorp van St. Pieter". Met "buren" worden dus niet de dorpelingen, maar hun huizen bedoeld. De ontwikkeling, die de naam doorgemaakt heeft, alvorens zijn tegenwoordige vorm vast stond, is geheel in overeenstemming hiermede.

In het oudste, in de landstaal gestelde stuk, dateert van 1406, wordt gesproken van ,,Sunte Petersburen’’, verder vindt men Petersburen en Pietersburen, waarvan dan tenslotte Pieterburen overbleef.
In hetzelfde stuk van 1406 komt een gelijksoortige dorpsnaam voor, namelijk ,,Sunte Marienburen’’, dat is dus het ,,dorp van St. Maria’’. Deze naam raakte reeds zeer spoedig in onbruik en werd vervangen door Nieland, dat weer later, ter onderscheiding van een gelijknamig dorp, Westernieland werd.
Omtrent den tijd, waarin Pieterburen is ontstaan, is het slechts mogelijk gissingen te maken. Vermoedelijk valt de vestiging – dit volgt uit den naam – na de kerstening van de Ommelanden, dus na het eind van de achtste eeuw, toen de latere bisschop van Munster Ludger hier zijn bekeringswerk verrichtte; hij kwam in het jaar 793 o.a. te Usquert en Warffum. Een wat nadere bepaling is echter nog wel mogelijk.

In de boven reeds genoemde oorkonde van 1371 luidt de volledige aanduiding van Pieterburen ,,parrochiani sancti Petrio in nova terra’’ wat wil zeggen: de parochianen of dorpelingen van St. Pieter op het nieuwe land of op het nieuw ingedijkte land. Het is waarschijndelijk, dat aan dit ,,nieuw’’ geen al te uitgestrekte betekenis moet worden toegekend, zodat wel aangenomen mag worden, dat Pieterburen betrekkelijk kort voor het jaar 1371 gesticht werd. Met de gehele Groninger Ommelanden behoorde Pieterburen kerkelijk tot het aartsdiaconaat Frisia, een deel van het bisdom Munster, dat reeds in stukken van de dertiende eeuw genoemd wordt.

Werd al eerder vast gesteld, dat Pieterburen in 1371 reeds een parochie was en dus en kerk had, het kerkgebouw echter, dat nog heden ten dage, zij het in gewijzigden vorm, het dorp siert, dateert uit de vijftiende eeuw.
Als bij zovele middeleeuwsche kerken zal de tot standkoming van de bouw te danken zijn aan het initiatief en de mildheid van een enkeling. Hoewel geen direct bewijs hiervoor gevonden werd is het toch hoogstwaarschijndelijk, dat het vrouwe Oda Ponte, weduwe van Focko ten Dijke, gedurende een groot deel van de vijftiende eeuw bewoonster van de gelijknamige borg, was die de kerk te Pieterburen stichtte. De wens, waarmede zij haar uitvoerig testament opent is begraven te worden in ,, mijn graeve ende legherstede in mijn selfs kercke bij salige Ffocken mijnen man”.

Ook andere uitdrukkingen in dit testament geven voet aan de mening, dat zij zeer nauw met de kerk en pastorie was verbonden. Met enig voorbehoud kan men dan ook wel aangenomen worden, dat zij inderdaad de stichtster was. Het opschrift van de grote torenklok vermeldt, dat zij er de schenkster van was; haar naam is dus thans nog in de kerk te vinden. En zo heeft dan de stichting van de kerk de eerste aanraking gegeven met het huis ten Dijke, dat gedurende een viertal eeuwen na die kerk zeker de belangrijkste rol in Pieterburen’s dorpgebeuren gespeeld heeft.

Borg Dijksterhuis te Pieterburen, ook wel huis ten Dijke genoemd
Wanneer het huis ten Dijke precies gesticht is, kan niet met zekerheid vastgesteld worden; vast staat wel, dat het een der oudste Ommelander borgen was. Het oudste gedeelte van de thans afgebroken gebouw dateerde uit de veertiende eeuw. De oudste bewoner, wiens naam ons door de stukken is overgeleverd was Focko to Dijke, die omstreeks 1400 te Pieterburen leefde. Van zijn voorvaderen, de vermoedelijke stichters van de borg, gezien de overeenkomst tussen hun naam en die van het huis, is niets bekend.

Persoonlijk komt hij, behalve in het genoemde testament, slechts voor in een bewaard gebleven akte van het jaar 1406, waarin hij tezamen met zijn standgenoot Tammo Tyamma een verklaring aflegt omtrent het betalen van een kerkelijke belasting, de zgn. tienden van lammeren en kalveren. Zijn opvolger, waarschijnlijk zijn zoon, was Abele to Dijke, die voorkomt in een in het jaar 1438 gesloten overeenkomst tussen de voornaamste inwoners van het gebied van Eenrum, Pieterburen en Westernieland, betreffende de waarneming van het rechtersambt aldaar, waarvan hieronder nader sprake zal zijn.

Een kroniekschrijver vertelt van hem dat hij omstreeks het jaar 1420 betrokken was bij denstrijd tussen Schieringers en Vetkoopers in Westerlauwersch Friesland. Met andere gevangen genomen Vetkoopers werd hij naar Holland gevoerd en moest hij een losprijs betalen om zijn vrijheid terug te winnen. Deze Abele zal wel jong gestorven zijn, althans kort na 1438 was Oda Ponte ten Dijke, weduwe van Focko ten Dijke, bewoonster van het gelijknamige huis. Zij was dus vermoedelijk de moeder van Abele en hij zal wel haar enig kind geweest zijn, daar uit haar testament blijkt, dat zij zonder afstammelingen stierf. Ook in haar testament stond dat zij aan Johan Rengers van ten Post, aan wiens zoon Detmer zij in een aanvullend testament van 1464 het huis ten Dijke met toebehoren, landerijen en gerechtigheden vermaakte. Hem, Detmer Rengers, gehuwd met Hidde Onsta van Sauwerd, vinden we enkele jaren later, ongeveer 1470, vermeld als heer van Dijksterhuis. In het begin van de zestiende eeuw werd hij opgevolgd door zijn zoon Luurt. Door het huwelijk van diens oudste dochter, Ditmera, met Hayo Manninga, kwam het huis aan het geslacht Manninga. Door allerlei omstandigheden kwam in 1587 ook het Dijksterhuis, de heerlijkheid van Hayo Manninga onder de hamer.

De schuldeisers zagen van hun voorgenomen verkoop af omdat het huis niet genoeg opbracht, zo bleef Hayo Manninga eigenaar van het huis. Kort daarop moet hij gestorven zijn. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Luurt Manninga, gehuwd met Emmerentiana Sonoy en evenals zijn vader een trouw aanhanger van de Staatsche Party. Ook moet nog even vermeld worden dat Diederik Sonoy, gewezen gouveneur van Hollands Noorderkwartier, die van 1594 tot aan zijn dood in 1597 als gast van zijn schoonzoon Dijksterhuis bewoonde. Moegestreden sleet hij daar de laatste jaren van zijn leven, waaraan een beroerte een einde maakte.

Zijn begrafenis in de kerk te Pieterburen werd bijgewoond door graaf Willem Lodewijk, toen stadhouder van Groningen en Friesland. Ter nagedachtenis van Sonoy en zijn echtgenote, Maria van Malsen, werd in de kerk een rouwbord opgehangen. Nadat kort na 1600 Luurt Manninga overleed, kwam zijn weduwe Emmerentiana Sonoy in het bezit van de borg Dijksterhuis. Zij hertrouwde met Tammo Coenders en bewoonde na diens dood Dijksterhuis tot haar overlijden in het jaar 1625.

Zij werd opgevolgd door haar zoon Hayo Unico Manninga gehuwd met Harmanna Sickinghe, hij is in 1652 overleden te Pieterburen. Zijn ongetrouwde zoon Luurt Manninga werd na hem heer van Dijksterhuis.
De verdeling van de nalatenschap van deze Luurt tussen zijn erfgenamen gaf aanleiding tot enige moeilijkheden, het bleek namelijk dat hij gestorven was met achterlating van grote schulden.
De borg werd in 1668 door Doedo Manninga, broeder van Luurt, verkocht aan Egbert Horenken voor 24060 gulden. Egbert Horenken was getrouwd met Sibille, dochter van Gerard Horenken en Bele Manninga, die weer een zuster was van Luurt en Doedo.

Blijkbaar was de opbrengst van de borg nog niet voldoende om de schulden van Luurt te dekken, in 1670 vond, ten verzoeke van zijn crediteuren, nog een gerechtelijken verkoop plaats van door hem nagelaten vaste goederen te Pieterburen, die eveneens door Egbert Horenken werden gekocht. Van dezen vererfde Dijksterhuis op zijn zoon Gerhard Horenken, gehuwd in 1685 met Bouwina Clant van Hanckema, wiens enige dochter Margaretha Josina Horenken, gehuwd in 1704 met Willem Alderda, het huis aan het geslacht Alderda bracht.

Uit dit geslacht waren achtereenvolgens heren van Dijksterhuis: Willem Alderda, overleden 1721; diens zoon Gerhard Alderda, overleden 1784; diens zoon Unico Allard, overleden 1790; diens zoon Jhr. Mr. Josen Geurt, overleden 1830; diens zuster Willemina Jeanne Alberda, douairière Bernard Lewe van Aduard.
Deze was de laatste Mevrouw van Dijksterhuis.

Bij haar dood in 1845 werd de borg vermaakt aan haar neef jonkheer Gerhard Alberda van Menkema, laatstgenoemde hield Dijksterhuis in stand, doch bewoonde het niet. Nadat in 1902, Jhr. Garard Alderda van Menkema, Heer van Dijksterhuis, stierf, besloten de erfgenamen Dijksterhuis te verkopen en de borg te laten sloten. Aldus is geschied. SIC TRANSIT GLORIA MUNDI.
17 december 1902 werd het Huis ten Dijke voor het luttele som van fl. 2475 verkocht, met de bepaling er bij dat slopers de borg voor 1 september 1903 moesten afbreken.

 
Copyright 2015. All rights reserved.
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu